George Thorogood & The Destroyers in Paradiso

Bospop 2013 - George Thorogood

Ergens tijdens het openingsnummer Rock Party, dinsdagavond in Paradiso, rukte George Thorogood zich de zonnebril van het hoofd, waarna hij het ding met een theatraal gebaar ergens achter zich op het podium smeet. Een mooi moment van intensiteit en spontaniteit, ware het niet dat zowel concertervaring als het recensie-archief leren dat de rocker dat vrijwel iedere avond precies zo doet.

Paradiso was weliswaar niet uitverkocht voor de rocker uit de Amerikaanse staat Delaware, maar nog altijd zo vol dat ook de balkons open waren voor het publiek. Veel robuuste en geblokte vijftigers en zestigers in de zaal. Trouwe fans van de man die klassieke rock & roll begon te spelen op het moment dat de muziekwereld juist in de ban raakte van de punk en new wave.

Hoewel zijn eerste albums in de late jaren zeventig verschenen, beleefden Thorogood en zijn Destroyers hun doorbraak toen ze in 1981 als voorprogramma op sleeptouw door Amerika werden genomen door The Rolling Stones. Een jaar later reisden ze ook met The Stones mee door Europa. Toen ‘The World’s Greatest Rock & Roll Band’ in de zomer van 1982 drie dagen achtereen in de Rotterdamse Kuip stond, maakte Thorogood van de gelegenheid gebruik om een clubshow in het Haagse Paard te geven. En daar kwam Mick Jagger nog doodleuk een paar nummers meezingen. Verstokte Stonesfans kunnen zich drieëndertig jaar na dato nog altijd wel voor de kop slaan dat ze dat toen gemist hebben.

Datzelfde jaar verscheen ook het Thorogood-album Bad To The Bone, met de titelsong die z’n bekendste nummer zou worden en hem het ‘bad’ imago zou geven dat hij tot op de dag van vandaag koestert. Hij schreef het nummer zelf. Dat wil zeggen, hij nam Muddy Waters’ Mannish Boy als muzikaal geraamte en hing daar wat Bo Diddley- en Howlin’ Wolf-citaten omheen. Zoals al zijn zelfgeschreven songs eigenlijk assemblages van citaten uit bluesstandards zijn.

Veel is er sindsdien niet veranderd. Zelfs het repertoire wortelt nog grotendeels in de jaren zeventig en tachtig. All American Boy Thorogood is inmiddels een gevorderde zestiger die qua uiterlijk wat op Joost Prinsen is gaan lijken, terwijl ‘anchorman’ Billy Blouch op bas – toch ook alweer bijna veertig jaar aan Thorogoods zijde – de gelaatstrekken van Simon Carmiggelt heeft aangenomen, inclusief de diep gegroefde tragiek.

‘Somebody stop me!’
Voor aanvang van het concert klinkt het door Barry McGuire gezongen, maar door P.F. Sloan geschreven apocalyptische hippienummer Eve Of Destruction uit de luidsprekers, die door het publiek massaal en vooral opgewekt wordt meegezongen alsof het Pharrells Happy is. Het op het bekende Chuck Berry-sjabloon geënte Rock Party, nota bene geschreven door de volstrekt onbekende Amerikaanse kroegrocker Holland K. Smith, is de perfecte opener voor Thorogood & The Destroyers. Tegen het einde van het nummer herhaalt de frontman bij wijze van solo eindeloos dezelfde noot op z’n gitaar. “Somebody stop me!”, roept hij quasi-wanhopig in de microfoon. Het is een van z’n vele showbizz-trucjes. Er zullen er nog talloze volgen.

Via de Bo Diddley-klassieker Who Do You Love en de evenmin door Thorogood zelf geschreven bluesrockers The Fixer en Nighttime – beide nummers doen de zanger veelbetekenend en ondeugend naar de dames in het publiek kijken – komt de groep uit bij I Drink Alone. Weer een eigen Thorogood-song uit de jaren tachtig en een van zijn betere. Alleen al om de tekst. Op basis van een zware en trage hompe-zompe blues zingt de Amerikaan dat hij niemand nodig heeft bij het drinken. Z’n Buddy Wiser komt sowieso wel langs. En voor z’n vrienden Jack Daniels, Jim Beam en Johnny Walker staat de deur ook altijd open. Maar verder: wegblijven!

Het nummer is al jaren een grote publieksfavoriet, net als Bad To The Bone en het wat recentere Get A Haircut (And Get a Real Job), die ook in Paradiso weer alle drie gespeeld worden. De fans houden van de rebelse Thorogood. Maar goed beschouwd is de consequent plat water drinkende en keurig kortgeknipte rocker helemaal niet zo rebels. Maar wat maakt dat uit? Van het publiek kan ongetwijfeld hetzelfde gezegd worden. En Thorogood houdt de illusie, voortdurend jonglerend met grappen, fraai in stand.

Mooi voorbeeld daarvan is de cover van John Lee Hookers One Bourbon, One Scotch, One Beer, die Thorogood zich helemaal eigen gemaakt en naar zijn hand gezet heeft. Hij beging het nummer solo, alleen op het podium, een rauwe ‘groove’ op zijn gitaar spelend, waarbij hij een verhaal vertelt dat hij al honderden keren verteld moet hebben. Waarna de rest van de band ook inzet en het publiek massaal het overbekende refrein meezingt.

Ondertussen blijft Thorogoods door sommigen geroemde slidegitaarspel vooralsnog achterwege. Pas tijdens de tweede helft van het concert, met Get A Haircut en het al dertig jaar oude Gear Jammer gaat hij even serieus los op de snaren, maar erg lang duurt dat niet en diep gaat het evenmin. Het is echter wél functioneel. Het doet wat het moet doen: het publiek opwinden.

George Thorogood en zijn Destroyers mogen dan bluesrock spelen, veel ‘blue notes’ zitter er niet in de muziek. Nauwelijks of geen, eigenlijk. Het is ‘party-rock & roll’ die al decennialang minstens honderd keer per jaar uit de vijfkoppige machine rolt, met alle souplesse van dien. De Amerikaan mag dan inmiddels zo’n zestien studioalbums op z’n naam hebben staan, in praktijk put hij reeds tientallen jaren uit pakweg dezelfde twintig liedjes, merendeels songs van anderen. Zijn vorige Paradiso-show, uit 2013, was qua repertoire zelfs vrijwel identiek met de huidige. En hetzelfde geldt voor de grappen en de kunstjes op de gitaar. Toch is het allemaal heel energiek, enerverend en vooral vermakelijk.

Peter Pan Syndroom
Spinvis noemde rock & roll een jaar of acht geleden in een interview al eens ‘een toneelstukje voor dertien- tot twintigjarige jongens om hun anti-maatschappelijke droom uit te leven voor een publiek dat zich daar graag in herkent’. Daar is bij een concert van George Thorogood & The Destroyers veel voor te zeggen. Daarbij is de Amerikaan ook nog een typische exponent van het zogenaamde Peter Pan Syndroom: de zestigplusser die nog altijd graag de ‘bad boy’ wil zijn waar hij als puber ook al naar streefde. Maar Thorogood komt helemaal niet ‘bad’ over in Paradiso. Hij is vooral die jolige oom die ook nog lekker gitaar speelt. Zo lekker, dat het uitnodigt tot dansen en meezingen.

Rock & roll heeft de eigenschap dat de illusie en de realiteit er in samen kunnen vallen. Een gevolg daarvan kan zijn dat rock & roll z’n eigen karikatuur wordt. De veteraan George Thorogood in Paradiso was daar een fraai voorbeeld van.

George Thorogood & The Destroyers in Paradiso, Amsterdam
Gezien op dinsdag 28 juli 2015
Foto: Marianne van Meel (George Thorogood op Bospop 2013)

2 Reacties

  1. Gerard Dijkhuis 29 juli 2015 Reageer

    Ja, dat gevoel had ik toch ook na het optreden.
    Het was zeker niet slecht maar als ik het vergelijk met vorige optredens van Burdon en Allman miste het toch een soort spirit.
    Rock&roll is wat je zegt toch zijn eigen karikatuur geworden.

  2. Arjan 30 juli 2015 Reageer

    Ok Gregg Allman was geweldig echter blues oriented en bij George heb je meer rock and Roll beleving, dit was een fantastische Rock Party….. en ook de Stones, McCartney, jackson Browne en The Who spelen altaijd hun hot hits toch….. Honky Tonk, on the run, the Pretender, my generation ook Gregg begon met Statesboro Blues one of his greatest maar laten we niet vergelijken 2 geweldige avonden binnen 5 dagen, I love Paradiso

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *